zondag 3 mei 2020

Mijn eerste rit op een paard.

In Zeijen was ik bevriend met Ebel IJbema. De zoon van een boer. Op een boerderij is altijd wat te beleven. Hij had  twee mooie zusjes, waarvan eentje donker haar en mooie donkerbruine ogen had. Anke heette zij geloof ik. Deze was een anderhalf jaar jonger dan wij. Heimelijk was ik een beetje verliefd op haar. Regelmatig kwam ik bij Ebel en dan ravotten we in het hooi. Wie is de sterkste. Ebel was sterk. Heel sterk. Zoals de meeste boerenzoons. Soms werkten we aan de opgaves die Pa IJbema ons gaf. 

Op een dag kwam ik de deel* op van de boerderij en ik hoorde dat mooie zusje duidelijk zeggen: “Ah, bah. Komt die vervelende vent alweer?“ Dat kwetste mijn kinderziel behoorlijk. Ik heb me omgedraaid en ik ben weg gegaan.

Een van de volgende dagen bezocht ik Ebel weer. En we moesten de twee werkpaarden naar het weiland brengen voor de nacht. Een zadel was er niet. Een goed halster evenmin. Ebel hielp mij op het zware werkpaard. Een Belgisch koudbloedpaard. Ebel ging voorop met zijn paard. Richting het Zeijer hunebed waar de weide was. Ongeveer anderhalve kilometer. Over het zandpad door het Zeijer bos, de straat oversteken en dan nog een eindje zandpad.

Ik kon niets anders dan mij vast te houden aan de manen van het paard. Want Hoh! Of Stop! roepend werkte niet. Ebel was een stuk vooruit en paarden willen bij elkaar blijven. Langzaam zakte ik naar één kant en dreigde van het paard af te vallen. 



Wat er gebeurde weet ik niet, maar bij aankomst hing ik onder de hals van het paard met mijn armen en mijn benen om de nek geslagen. Ebel lachte zich tranen in de ogen.

*Deel = een soort voorportaal in de schuur van de boerderij. Via de "deel" kwam je in het woonhuis.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten