vrijdag 7 februari 2020

Ons zwembad

In de zomer was “het Zeegse loopje” ons zwembad. Het water stond echter nog niet tot aan de kuiten. Met een schep staken we dan plaggen af en werd een dam gebouwd. Een flinke forse dam. Zodat je na een aantal uren tot je middel in het water stond.

De grote snoek die we altijd zagen in een dieper gedeelte aan de stroomafwaarts zijde van de dam, overleefde dat wel. Met een lus aan een stok probeerden wij die wel eens te vangen als hij stilstond. Tegen de stroom in zwemmend met wat geringe bewegingen van de staart en de vinnen. De lus voorzichtig van achteren over hem heen proberen te krijgen. Maar we hadden geen schijn van kans. Met een zwiep van de staart schoot de snoek dan vooruit tussen het groeisel op de bodem.

Tijdens het spartelen in het water hielden we altijd een oog gericht op de kant van de beek die drooggevallen was. Want daar kwam de veldwachter, lopende langs de beek, controleren waarom de beek geen water meer had.

Snel dan de dam doorgestoken en als een haas er vandoor. De watermassa achter de dam deed dan in korte tijd de rest.

De water opvoerpompen, die door de koeien bediend werden, kwamen droog te staan. Tegen melkenstijd, ongeveer vijf uur in de middag, als de boeren naar het weiland reden om de koeien te melken, stonden de koeien rond de pomp. Dorstig.

De boeren waarschuwden dan de veldwachter. Aan hem de ondankbare taak om vele kilometers langs de beek te lopen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten